Rond een uurtje of tien in de ochtend verzamelt iedereen zich rondom de glascontainer bij de plaatselijke supermarkt. Het is als die bloem die één dag per jaar bloeit. Of als die ene gelukkige persoon die de jackpot van de staatsloterij wint. Of als Marco van Basten, die één keer in zijn leven een wereldgoal maakt op een eindtoernooi. Of als de jongen die als enige persoon een vliegtuigramp overleeft. Iedereen kijkt vol verwachting naar het ronde gat van het stalen ‘huis’.
Het is warm rondom de container. De kolen gloeien nog na. Het blazen is net voltooid. Hij moet zo wat laten zien. En niet veel later, misschien zijn het zes of zeven minuten, komt daar een eerste lichaamsdeel. Een vingertopje! Een hand! Een hele arm! Het wonder is geschied, het wonder van Bedum.
Het wordt gevierd alsof de oorlog is gewonnen. Iedereen wil hem vasthouden, maar dat is onmogelijk. Hij klein, iel, prullerig, subtiel, onbetekenend, peuterig, schamel en vooral breekbaar. Toch ligt daar een vent. Iedereen ziet het; hij gaat het maken.
Hij wordt dagen-, weken- en jarenlang voorzichtig verzorgd. Hij wordt behandeld als een god. Voor je het weet ligt hij in duizende deeltjes. Lijmen is dan onmogelijk. Er moet zorgvuldig met hem worden omgegaan.
Jaren gaan voorbij. Ondanks zijn kwetsbare imago, kent hij geen pardon met ronde objecten. Zo voorzichtig als iedereen met hem omgaat, zo onbenullig behandelt hij alles wat rolt en de omtrek heeft van zo’n zestig tot zeventig centimeter. Als een magneet aan zijn voet, tovert hij met het lederen speelgoed.
Als hij buiten speelt, staan zijn ouders zorgwekkend door het raam te kijken. De telefoon in hand, zodat de ambulance binnen enkele minuten voor de deur kan staan. Hij is een gevaar in de openbare ruimte. Als hij valt, breekt hij, is hij weg. Toch wil hij niet stil zitten, hij moet spelen. En vooral met een bal. Alleen maar met een bal, van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat.
Dan gaat het snel. De dribbel zit in zijn ziel. Hij kent geen pardon, geen tegenstand. Hij dribbelt van Bedum naar Groningen. Van Groningen naar Eindhoven. Van Eindhoven naar Londen. Van Londen naar Madrid. En van Madrid naar München. Vaak gaat hij kapot, maar hij vindt zichzelf snel weer terug. De puzzelstukjes vallen in elkaar alsof ze nooit van elkaar gescheiden zijn geweest. Dit gebeurt soms elke maand of om de week. Zo nu en dan gaat het eens maanden goed.
--------------------------------------------------------------
Amsterdam, 5 juni 2010. We tellen de 87e minuut van de wedstrijd Nederland – Hongarije. De gevolgen van een onschuldig hakje zijn groot. Het zorgt voor een kopie van de dodenherdenking op 4 mei. Heel Nederland is stil. Geen WK? Het duurt één dag en dan komt er al nieuws vanuit Rotterdam. Hij is ’t zelf. Het valt mee. Althans, als hij wordt behandeld door ‘de beul’ Dick van Toorn.
,,Heb je een hoge pijngrens?”, vraagt Hugo Borst. Het schijnt nodig te zijn voor de behandeling die Van Toorn gebruikt. Hij moet ervoor zorgen dat de scherven worden gelijmd. Het liefst nog vóór de wedstrijd tegen Denemarken, aanstaande maandag. Maar dat gaat niet gebeuren. Hij gaat het wel halen. In de groepsfase zal hij nog niet meedoen.
Laat hem maar zijn winnende doelpuntje maken in de achtste finale tegen Italië, een puntertje na een voorzet van Giovanni van Bronckhorst, vijf minuten voor tijd. Een afstandschot in de kwartfinale tegen Brazilië; een beauty van zo’n dertig meter. Gomes klapt in zijn handen. Eveneens de winnende. Halve finale tegen de Duitsers. Die stoppen al met lopen bij het zien van zijn benen. Hij huppelt door de verdediging heen. Over het doelpunt van Diego Maradona wordt nooit meer gepraat.
Daarna maakt het niet meer uit. Al breekt hij in de finale doormidden na het proberen van een handstand na afloop van zijn indrukwekkende sprint na zijn wonderschone doelpunt. De man van glas gaat het maken. Het maakt niet uit hoe. Deze blessure was juist nodig. De motivatie ligt nu nog hoger. Bij hem en bij zijn medespelers. Arjen Robben wordt de held van Zuid-Afrika.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten